Een blij jochie
Het lijkt bijna onmogelijk om niet te schrijven over het verschrikkelijke virus dat steeds verder en verder om zich heen grijpt. Toch ga ik dat bewust niet doen. Er zijn te veel risico’s. Bijvoorbeeld het risico dat ik mij ga opstellen als niet opgeleid viroloog. Of dat het me niet lukt om mijn mening over bepaalde politici te verbloemen. Of dat ik misschie… Nee laat maar, ik zou er niet over schrijven. Toch heeft het Coronavirus net als voor iedereen, ook gevolgen voor mij.
Ik ben de afgelopen week meer thuis geweest dan in het hele jaar daarvoor. Alle tijd om samen met de kinderen mijn fotoalbums van vroeger door te bladeren. In mijn babyfoto’s herkennen we duidelijk ons zoontje Len, en Dize denkt regelmatig dat ze zichzelf op de foto’s ziet waar het mijn zus betreft. Hoe verder we door het album bladeren, hoe ouder ik word. Bij één van de foto’s blijf ik even hangen. Ik staar een tijdje naar een foto waar ik zelf op sta, ik schat dat ik er een jaar of tien was, elf misschien, en herinner me ineens een moment van lang geleden.
“Oh sorry!” Het was denk ik ergens in 1990. Een man achter een groentekraam op de markt in Oldenzaal excuseert zich richting mijn moeder. Hij heeft haar dochter aangezien voor een zoon. Die dochter, dat was ik. Nu, dertig jaar later begrijp ik zijn sorry wel. Toen niet, ik zag het als een complimentje. Voelde zelfs trots omdat er iemand ‘hij’ tegen me zei. Ik was misschien wel een beetje bijzonder, een beetje anders dan de rest. Meer een jongen dan een meisje. Ik had geen mooie lange haren, droeg nooit jurkjes en vond barbies verschrikkelijk. Liever klom ik in bomen, verkleedde ik me als soldaatje, en speelde met de jongens uit mijn klas. Volgens mij vond niemand dat raar. Ik heb het in ieder geval nooit gemerkt. Het voelde voor mij gewoon alsof ik er eentje van hun was. Het was helemaal geen issue, het was gewoon wat het was.
Pas in de brugklas kreeg ik voor het eerst een vervelende opmerking. Ik weet niet meer wat er gezegd werd, maar ik weet nog wel precies waar ik zat en wie het zei. Het raakte me ineens wél, en ik ben het nooit meer vergeten. Het voelde dit keer niet als een complimentje, maar het gaf een deukje in mijn puberale zelfvertrouwen. Misschien was dit wel hét moment waarop ik besefte dat geaccepteerd worden niet vanzelfsprekend is. Gelukkig ben ik nooit echt gepest, maar op dat moment verlangde ik terug naar mijn klas van dat jaar ervoor. Naar mijn groep acht.
Nu ik samen met mijn kinderen terugkijk naar foto’s van die tijd, doe ik dat met een grote grijns op m’n smoel. Ik ben met terugwerkende kracht trots op mijn afwijkende uiterlijk van toen. Ik was een zorgeloos, blij jongetje, met een fantastisch lelijk kapsel dat waarschijnlijk alleen ikzelf mooi vond. Ik realiseer me nu dat dat jochie niet zo blij geweest was, als het destijds niet omarmd werd door die klas van toen. Nu ben ik moeder. Zo’n eentje echt met lang haar, oorbellen en jurkjes en alles. Maar ook eentje die af en toe met tranen in haar ogen naar haar slapende kinderen kijkt, om alles wat ze nog te wachten staat. Om alles wat ze in hun leven nog zullen moeten incasseren. En om mijn onmogelijke taak om ze daartegen bestand te maken.
De groep acht van 1992 ben ik dankbaar, mijn fijne oude klas. Dankjewel allemaal, dat ik bij jullie mocht zijn wie ik was.
De groep acht van 2028 wil ik iets vragen. Jongens, wees alsjeblieft zuinig op elkaar. Het blije jongetje in mij rekent óók op jullie!